Hoewel een uitputtende beschrijving van de historie van de Praktizijns-Sociëteit niet bestaat, kunnen enige citaten uit de lustrum toespraak van de toenmalig voorzitter Robert van Galen uit 2012 gelden als een samenvatting de geschiedenis van de Praktizijn.
Bij een gelegenheid als deze is het goed gebruik dat de voorzitter u vermaakt of verveelt met voorvallen uit het verleden van de jubilerende vereniging en saillante anekdotes vertelt. Ik heb dan ook uitvoerig onderzoek gedaan in de notulen van allerlei vergaderingen en tot mijn – en zo dadelijk uw frustratie – moet ik u mededelen: er is eigenlijk niets te vertellen. U kent misschien het interview van Godfried Bomans met de 100-jarige. Daarin vraagt Bomans aan de grijsaard: “Hoe bent u zo oud geworden?” “Het ging vanzelf antwoordde de jubilaris. Elk jaar word je een jaar ouder. Dat ligt in de natuur der dingen.”
Zo is het ook met de Praktizijns-Sociëteit. Toen de Praktizijns-Sociëteit werd opgericht werd net de Napoleontische wetgeving vervangen door het BW en het Wetboek van Koophandel en één van de doelen van de verse Praktizijns-Sociëteit was het organiseren van lezingen over de nieuwe wetgeving. Men begon ook al tamelijk vroeg met de opbouw van een bibliotheek. Die bibliotheek werd overigens gedurende bijna 40 jaar ondergebracht bij wat nu de Universiteitsbibliotheek is. Reden daarvoor was dat het te moeilijk was de bibliotheek in orde te houden en toezicht uit te oefenen. U zult wel denken: What’s new?
Bij mijn zoektocht naar onderwerpen om ons op voor te laten staan heb ik natuurlijk in het bijzonder gekeken naar de notulen van de ledenvergaderingen. Deze werden echter soms jarenlang niet gehouden en bestuursvergaderingen vonden overigens ook doorgaans maar eenmaal per jaar plaats. Tussen 1902 en 1918 waren er in het geheel geen ledenvergaderingen. En als ze er wel waren: veel belangwekkends werd er in die vergaderingen niet besproken. Zo heeft vooral vanaf de oprichting elf jaar de aanschaf van een spiegel en gordijnen op de agenda gestaan (kosten f 40) en kwam met enige regelmaat de pensioenleeftijd van de bodes aan de orde. Ik geloof dat die nogal eens heeft gefluctueerd tussen 75 en 80 jaar. Typerend is denk ik ook het briefje van het bestuurslid Grosheide aan deken Jolles uit 1966 waarin deze schrijft: “Van de Praktizijns-Sociëteit valt over het afgelopen seizoen weinig te melden. Een zekere monotonie is haar niet te ontzeggen, maar wellicht ligt dit aan de aard der sociëteit.” Zo kabbelde de Praktizijns-Sociëteit rustig voort. De meeste discussies betroffen onderwerpen zoals de aanschaf van een dubbeltjesautomaat voor de telefoon en ruzies tussen bodes en bibliothecaresses. Een belangrijke uitzondering daarop vormden de verbouwingen van het Paleis van Justitie – tweemaal – en de verhuizing van de rechtbank, want bij die gelegenheden diende steeds de positie van de Praktizijns-Sociëteit verdedigd te worden.
De geschiedenis van de Praktizijns-Sociëteit kenmerkt zich door een zekere monotonie. Er is veel grappig bedoelde correspondentie over de menu’s van de Praktizijnsdiners en soms over het innen van contributies, maar in het algemeen valt er niet veel bijzonders te melden.
De Praktizijns-Sociëteit is dus al die jaren een rustig bezit gebleven. En in die beschutting is een prachtige bibliotheek tot wasdom gekomen. Over de bibliotheek en het aankoopbeleid vindt men niet zo veel in de stukken, maar zij is de belangrijkste raison d’être van de Praktizijns-Sociëteit. En zij is, dankzij de inspanningen van het bibliotheekpersoneel, uitgegroeid tot de beste juridische bibliotheek van het land. “Het ging vanzelf”.