Julia van Listenburg en Kim Campagne van de Amsterdamse Rechtswinkel hebben onderstaand verslag geschreven van het onlangs gehouden mini-symposium.
Het mini-symposium dat de Praktizijns-Sociëteit op 14 november organiseerde over Toegang tot het Recht heeft de 150 aanwezige advocaten wakker geschud over de status quo van de rechtsbijstand in Nederland. Het programma, geleid door moderator en advocaat Friederike van der Jagt, werd afgetrapt door key-note speaker Herman van der Meer, die het rapport van zijn onderzoekscommissie uit 2017 inzichtelijk samenvatte. Dit rapport betrof het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand en één van de conclusies was dat de NOvA, als beroepsgroep, de rechtsbijstand zelf kan redden. Dit voorstel en een aantal begeleidende stellingen leidden tot een goed debat met Diana de Wolff, hoogleraar advocatuur; Marleen van Geffen, sociaal advocaat bij Advokatenkollektief Oost; Trudeke Sillevis Smitt, journaliste en oud-advocate; Marthe Schönau, bestuurslid van de Pro Bono club en Brechje van der Velden, bestuursvoorzitter van Allen & Overy.

Het gevaar van ontoereikende overheidsvoorzieningen rechtsbijstand
Uit de presentatie van Van der Meer bleek dat er nu een budget van €270 miljoen exclusief BTW voor toevoegingen is, wat zich vertaalt in een gemiddeld uurtarief van €75 euro voor de sociale advocatuur. Door dit loon, dat aanzienlijk lager is dan dat van juristen die de overheid voor haar eigen zaken inschakelt, alsmede door het maximum aan declareerbare uren, stoppen steeds meer sociaal advocaten met hun werk en verslechtert bovendien de kwaliteit van dat werk.
Dat deze onwenselijke gevolgen duidelijk zichtbaar zijn in de praktijk, bleek uit de opmerkingen van de andere sprekers. Van Geffen, zelf sociaal advocaat, stelde dat de vergoedingen absoluut niet in verhouding staan tot de werkzaamheden van een sociaal advocaat. De Wolff voegde toe dat de eigen bijdrage, bijna €200, alsnog veel te hoog is voor veel mensen. Zelfs met de huidige rechtsbijstand kunnen zij zich dus geen professionele juridische hulp veroorloven. Verder stelde Schönau dat ook de middeninkomens niet vergeten mogen worden. Zij hebben noch recht op een toevoeging noch de koopkracht om de gebruikelijke tarieven te betalen.
Het gevaar van dit alles is dat toegang tot het recht straks eigenlijk alleen nog beschikbaar is voor de bovenste laag van de samenleving, waarmee onze rechtsstaat in gevaar komt. Van der Meer noemde de sociale advocatuur het fundament van de rechtsstaat.

Taak voor de overheid of voor de beroepsgroep?
Als oplossing suggereerde Van der Meer onder andere dat goedverdienende advocatenkantoren zelf een bijdrage zouden kunnen leveren om de rechtsbijstand te redden. Deze solidariteitsplicht staat tegenover de vele rechten die advocaten hebben en het procesmonopolie waaraan advocaten hun hoge tarieven hebben te danken. Kantoren zouden dit kunnen doen door zelf meer pro deo werk aan te nemen of door een financiële bijdrage te leveren. Deze laatste suggestie leidde tot gegniffel in de zaal vol advocaten maar nodigde toch een serieus debat uit over de stelling dat het garanderen van toegang tot het recht een overheidstaak is en geen taak voor advocaten. Voorstander van deze stelling was Van der Velden. Zij stelde ten eerste dat de Zuidas-kantoren naar hun aard niet geschikt zijn om zelf sociaal advocaat te spelen: dit zou net zo onzinnig zijn als sociaal advocaten die helpen bij de overnames van multinationals. Daarnaast waarschuwde ze voor de precedentwerking die het inspringen van de advocatuur zou hebben ten opzichte van toekomstige overheidsfinanciering. Advocaten moeten juist debatteren met de overheid, niet slechts onderling.

Rechtsbijstand onder de radar
De vruchten die dit debat afwierp waren enkele goede ideeën over hoe grote kantoren de sociale advocatuur in informele sfeer kunnen helpen, zonder zich met de politiek te bemoeien. Zo gaf Van Geffen al aan hoe groot het belang is van de Praktizijnsbibliotheek en dat deze nog meer benut kan worden door sociaal advocaten. Verder zouden grote kantoren sociaal advocaten bijvoorbeeld toegang kunnen verschaffen tot hun in-house cursussen en digitale bibliotheken of samen kunnen werken met vrijwilligers instanties als de Rechtswinkel Amsterdam. Deze Rechtswinkel krijgt al veel steun van onder andere enkele Zuidas-kantoren (Allen & Overy, de Brauw Blackstone Westbroek en Loyens & Loeff) maar heet alle educatieve, juridische en financiële steun welkom. Advocaten die met de Rechtswinkel willen samenwerken kunnen voorzitter Julia van Litsenburg benaderen op info@rechtswinkelamsterdam.nl.

Kortom, tijdens de avond werden enkele antwoorden bedacht op de leidende vraag van de dag: in hoeverre moet de advocatuur zelf inspringen bij dit beleidshiaat van de overheid? Dat minister Dekker de dag na het symposium heeft bekendgemaakt jaarlijks €30 miljoen extra voor de rechts-bijstand uit te trekken, maakt het debat niet minder relevant. Met deze maatregel is het rapport van van der Meer namelijk nog steeds niet geïmplementeerd en de NOvA noemt het geen duurzame oplossing. De hulp die grote kantoren kunnen bieden aan sociaal advocaten blijft dus van harte welkom, hoewel voorlopig niemand meer op een koud Malieveld wordt verwacht.